Op 13 maart 2025 publiceerde EW Magazine een artikel, waarvoor de schrijver dezes werd geïnterviewd. In dit artikel wordt ingegaan op het gebrek aan regulering binnen de ‘integriteitsindustrie’. Onder die term worden begrepen de particuliere onderzoeksbureaus die zich bezighouden met onderzoek naar ‘grensoverschrijdend gedrag’ én ditmaal ook de (groeiende) ‘markt van vertrouwenspersonen’.
De enigszins cynische toon van het artikel reflecteert hetgeen de auteurs op zichzelf terecht stellen, namelijk dat roep om verbeterde regulering al jaren klinkt.
Want al in het jaar 2020 diende het kamerlid Wim-Jan Renkema (GroenLinks) een wetsvoorstel in, op basis waarvan het ter beschikking stellen van een vertrouwenspersoon aan medewerkers verplicht zou moeten worden gesteld voor organisaties. Dit voorstel is door de tweede kamer aangenomen, maar heeft de eerste kamer nog niet gepasseerd. Het betreft overigens een voorstel tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet.
Los van de vraag of het wetsvoorstel het in de eerste kamer zal ‘halen’, moet deze verplichting er komen? De vertrouwenspersonen die wij dit hebben gevraagd, zeggen min of meer unaniem ‘ja’. Is verplicht stellen van vertrouwenspersonen een goede stap in de richting van betere regulering? Laten we ons op de feiten baseren en eens kijken naar de precieze inhoud van de (voorgenomen en bestaande) wetgeving rondom vertrouwenspersonen en de implicaties daarvan.
Om de gestelde vraag te kunnen beantwoorden moeten we eerst vaststellen wat wordt verstaan onder de wens tot regulering. In het artikel in EW Magazine wordt dat samengevat in de volgende passage:
Hier zou je natuurlijk wel enigszins over kunnen twisten. Naar onze mening is de LVV er in de afgelopen jaren in geslaagd een behoorlijke kwaliteitsslag te maken. Maar waar het hier om gaat is dat, wanneer het wetsvoorstel zou worden aangenomen, werkgevers verplicht worden tot het instellen van een rol, terwijl alle kwaliteitswaarborgen ten aanzien van die rol worden geregeld door een ‘particuliere’ vereniging.
Daarnaast gaat het ook over de kwaliteit van de opleiding tot vertrouwenspersoon, in relatie tot de duur daarvan. De discussie hierover is niet nu, door het artikel, voor het eerst aangezwengeld maar loopt al sinds de opleidingen voor accreditatie door de LVV in aanmerking komen. Destijds is een balans gezocht, waarbij de toegankelijkheid van de opleiding een voorname rol speelde. Gekozen werd voor een minimale duur van drie dagen. Later, toen het onderwerp ‘integriteit’ verplichte kost werd, is dit verlengd naar vier dagen. Overigens zijn er ook vele aanbieders die de opleiding, zonder accreditatie door de LVV, aanbieden. In het artikel in EW Magazine betoogt Gerda Arends, waarnemend voorzitter van de LVV, dat het overzicht hierdoor ‘volledig zoek’ is.
Het wetsvoorstel van het kamerlid Renkema beoogt werkgevers te verplichten om een vertrouwenspersoon aan te stellen. Deze vertrouwenspersoon zou een aanspreekpunt moeten zijn voor medewerkers die te maken hebben met ongewenst gedrag, zoals pesten, discriminatie of (seksuele) intimidatie.
De ingevoerde lezer ziet meteen dat hier iets ontbreekt: het onderwerp ‘integriteit’. Bij gebrek aan beter wordt dit ook wel ‘zakelijke integriteit’ genoemd, in de zin van fraude, diefstal et cetera. Strikt genomen gaat het overigens om meldingen die gedaan worden op grond van de Wet Bescherming Klokkenluiders (WBK), waarbij het gaat om misstanden waarbij het maatschappelijk belang in het geding is. Veel werkgevers kiezen er echter voor de verplichte interne meldregeling te verbreden, zodat de vertrouwenspersoon ook beschikbaar is bij ‘integriteitsmeldingen of bij het melden van onregelmatigheden’. Zoals gezegd is het onderwerp ‘integriteit’, sinds het jaar 2021, in de geaccrediteerde opleiding tot vertrouwenspersoon een verplicht nummer. Het is een rekbaar begrip, want het zich schuldig maken aan ‘ongewenst gedrag’ is natuurlijk ook niet integer. En wat als iemand gepest wordt, omdat hij een misstand aanhangig heeft gemaakt? Dan komen de beide onderwerpen samen in één casus. Om die reden zijn wij altijd voorstander geweest van de ‘combinatierol’, waarbij de vertrouwenspersoon beide aandachtsgebieden onder zich heeft.
Een omissie in het wetsvoorstel dus? Dat is een lastige vraag. Mr. Leo ten Brink, oud-voorzitter van de LVV en een gewaardeerd lid van ons netwerk, wierp tijdens zijn voorzitterschap de vraag op of in alle redelijkheid van vertrouwenspersonen kan worden verwacht dat zij binnen een opleidingsduur van vier dagen goed geëquipeerd kunnen zijn om zware casuïstiek rondom ‘integriteit’ goed te kunnen behandelen. Om daar wat inhoud aan te geven: binnen ons bureau gaat het dan bijvoorbeeld om meldingen van vermeende milieudelicten. Of misstanden in de zorg, die van direct invloed zijn op de patiëntveiligheid. Soms zelfs op leven en dood.
Dit aspect ‘integriteit’ raakt dus direct de discussie over de kwaliteit (en/of duur) van de opleiding. Daarnaast zou men kunnen stellen, dat de voornoemde WBK al een verplichting inhoudt tot het aanstellen van een vertrouwenspersoon, bij organisaties met meer dan 50 werknemers. Op grond van die wet namelijk, moet een werknemer de mogelijkheid hebben om een adviseur in vertrouwen te raadplegen over zijn vermoeden van een misstand. Dit kan de vertrouwenspersoon zijn, en bij de meeste organisaties die wij kennen is dat ook zo geregeld.
Wat we dus zien is, dat er twee wetten (of eigenlijk een wet en een wetsvoorstel) van belang zijn bij de bepaling of een vertrouwenspersoon verplicht is. Het is de vraag of dit wenselijk is.
Terug naar de vraag of het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon, volgens het wetsvoorstel van Renkema, bijdraagt aan de regulering van de sector.
Dit is zeer de vraag. Ten aanzien van zaken als beroepsmogelijkheid, toetsingskader en tuchtcollege is in het wetsvoorstel in het geheel niets geregeld. Ten aanzien van de aan de vertrouwenspersoon te stellen opleidingseisen is het voorstel zéér summier. In het voorstel wordt hierover niet meer gezegd dan:
Deze formulering is natuurlijk boterzacht. ‘Zodanige deskundigheid’ zegt ons niets over de wijze waarop deze deskundigheid tot stand zou moeten komen. Bovendien is het van belang op te merken dat, op grond van het voorstel, volstaan kan worden met de aanstelling van een interne vertrouwenspersoon. Dit heeft, wat ons betreft, implicaties voor de ‘zodanige ervaring’ waarover wordt gesproken. Het is nu eenmaal een ervaringsfeit dat het voor interne vertrouwenspersonen lastig is om voldoende vlieguren te maken.
De conclusie moet dan ook luiden dat het voorstel niet bijdraagt aan de gewenste regulering, en zelfs niet aan het uiteindelijke doel van die regulering, te weten het verbeteren van de kwaliteit van het vertrouwenswerk. Bovendien zien we, dat, wanneer het wetsvoorstel wordt aangenomen, de verplichting tot het aanstellen van een vertrouwenspersoon dan geregeld wordt in twee verschillende wetten; de Wet Bescherming Klokkenluiders én de Arbeidsomstandighedenwet. De eerste regelt (als de verplicht aanwezige adviseur de vertrouwenspersoon is) het werk van de ‘vertrouwenspersoon integriteit’, terwijl de tweede gaat over het werk van de ‘vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen’. De LVV gaat al sinds 2021 uit van het combineren van deze rollen. Een goede zaak, omdat de beide onderwerpen in de praktijk niet zo gemakkelijk van elkaar te scheiden zijn. Dit zou dus een stap terug in de tijd betekenen.
Zo makkelijk ligt het wat ons betreft niet. Immers zou het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon wel degelijk een vliegwieleffect kunnen hebben op de gewenste professionalisering en regulering.
En er is nog een belangrijk lichtpuntje: in het wetsvoorstel wordt de rechtsbescherming van de vertrouwenspersoon geregeld, en wel met het volgende artikel:
Dit is iets waar vertrouwenspersonen al jaren naar uitzien. De rol van de vertrouwenspersoon kent nu eenmaal een afbreukrisico, immers als je je werk goed doet, maak je niet altijd alleen maar vrienden.
Maar wij blijven het opmerkelijk en vreemd vinden dat een bepaalde ‘rol’, die van vertrouwenspersoon, verplicht wordt gesteld terwijl er verder geen enkel wettelijk kader wordt gegeven ten aanzien van zaken als deskundigheid en opleidingseisen. Tel daarbij op dat organisaties die het aanstellen van een vertrouwenspersoon laten afhangen van een wettelijke verplichting, in sommige gevallen niet te veel affiniteit zullen hebben met het creëren van een sociaal veilige werkomgeving. Deze organisaties zullen ervoor kiezen een interne medewerker op cursus te sturen. Hopelijk een geaccrediteerde, maar zelfs dat lijkt niet verplicht te worden gesteld. Daarmee is voor de organisatie het vinkje gezet, maar of deze vertrouwenspersoon ook effectief zijn of haar werk kan doen, is dan maar de vraag.
Wil je de nieuwsbrieven van De Vertrouwenspersoon ontvangen? Meld je hiervoor aan.